Aangepaste regelgeving 2014 (de UDD-regeling)
Vanaf 1 maart 2014 mogen antibiotica in de veehouderij alleen nog onder strikte voorwaarden door veehouders zelf worden toegediend.
Alleen onder strikte voorwaarden (waaronder een-op-eenrelatie tussen veehouder en dierenarts, bedrijfsgezondheidsplan, bedrijfsbehandelplan, en minimaal een maandelijks bezoek door de dierenarts) mag de veehouder zelf nog antibiotica toedienen. In het bedrijfsbehandelplan dient te worden beschreven en onderbouwd in welke gevallen, op welke wijze en onder welke voorwaarden de veehouder zelf kan beslissen om medicatie in te zetten.
Antibiotica worden uitsluitend voorgeschreven na klinische inspectie van de te behandelen dieren. Op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose kan de dierenarts antimicrobiële middelen voor een eenmalige behandeling voorschrijven en afleveren. Voor sommige aandoeningen bij individuele varkens die zijn opgenomen in het bedrijfsdossier mag de veehouder een beperkte hoeveelheid eerstekeuzeantibiotica op voorraad houden en tot behandeling van individuele dieren overgaan (maximale totale hoeveelheid is de hoeveelheid antibiotica waarmee 15% van de aanwezige dieren volgens de bijsluiter voor de betreffende aandoening behandeld kunnen worden).
Er zijn geen tweedekeuzemiddelen op het bedrijf, tenzij:
- De dierenarts in de afgelopen 14 dagen het bedrijf bezocht heeft en heeft vastgesteld dat behandeling met tweedekeuzemiddelen voor specifieke dieren noodzakelijk is (bijvoorbeeld bij coli-diarree en hersenvliesontsteking).
- De dierenarts een schriftelijke instructie voor het gebruik van de middelen heeft achtergelaten, waarin de mogelijk te behandelen dieren geïdentificeerd worden.
- De dierenarts met de veehouder preventieve maatregelen in het bedrijfsgezondheidsplan (BGP) heeft opgenomen om de uitbraak te bestrijden en herhaling te voorkomen.
Voor het antibioticaschema, klik hier.